Een leenwoord is een woord uit een andere taal dat wij in het Nederlands gebruiken. En dat zijn er heel veel! De meeste leenwoorden komen uit het Duits, Engels, Frans en Latijn. Van woorden zoals airbag kun je waarschijnlijk wel raden dat dit woord niet Nederlands is, maar wist je bijvoorbeeld dat stekker een Duits woord is?
Leenwoorden uit het Duits, Engels, Frans en Latijn
Een paar voorbeelden van leenwoorden uit het Duits, Engels, Frans en Latijn (en wie weet komt het nog eens van pas tijdens een pubquiz of potje Triviant):
Duits: spieken, sowieso, ober, überhaupt en heimwee
Engels: dashboard, fulltime, gamen, baby en leasen
Frans: ambulance, charmant, douane, conducteur en humeur
Latijn: agenda, muur, villa, tafel en vork
Vaak worden leenwoorden aangepast aan de taal die ze overneemt. Zo komt sigaret uit het Frans, maar schrijven de Fransen cigarette. Na een tijdje herkennen we ze vaak niet meer als leenwoord. Leenwoorden zijn nuttig omdat ze meestal een speciale functie hebben, een unieke betekenis of onvertaalbaar zijn. Denk maar eens aan ‘baby’ of ‘gamen’, woorden die je niet zomaar een-op-een kunt vertalen.
Anders talen nemen Nederlandse leenwoorden over
Andersom gebeurt dit natuurlijk ook: je vindt volop Nederlandse woorden in andere talen. Zo stammen bijvoorbeeld coleslaw (koolsla), sleigh (slee), sketch (schets) en freight (vracht) uit het Nederlands. Maar ook in het Japans vind je Nederlandse woorden. Zo ‘leenden’ de Japanners onder andere koochi (koffie), porudaa (polder), tarappu (trap) en mesu (mes).
Geen taalweetjes meer missen? Volg Sterke Verhalen dan op LinkedIn, Facebook en Instagram!